Antroposofisch

Geschiedenis van de geneeskunde
Geneeskunde kan alleen vanuit een visie op ziekte en gezondheid bedreven worden. Je moet een idee hebben hoe het leven op aarde begonnen is, wat maakt dat gezondheid onderhouden wordt en dan pas kun je ideeën vormen waarom ziekte ontstaat en wat er aan te doen is. Ieder tijdperk en iedere cultuur had tot in het midden van de vorige eeuw haar eigen geneeskunde.

Sinds die tijd overheerst de moderne, reguliere geneeskunde overal ter wereld het denken over ziekte en gezondheid. Dat heeft alles te maken met de medische successen die er sinds het midden van de vorige eeuw geboekt werden. Veel mensen realiseren zich niet dat er voor die tijd weliswaar overal ter wereld ook reguliere geneeskunde gedoceerd werd maar dat er alleen geen geneesmiddelen waren. De successen beperkten zich tot vaccinaties, narcosemogelijkheden en operatieve technieken. Er bestond een uitgebreid netwerk van homeopathische artsen, natuurgeneeskundigen en in mindere mate antroposofische artsen.
Later kwam daar de oosterse geneeskunde met acupunctuur bij. Reguliere artsen schreven voor tal van ziektes plantenextracten voor.

De succesvolle tijd voor de huidige geneeskunde begon in de vijftiger jaren van de twintigste eeuw. Als eerste de antibiotica en later andere middelen. De tweede wereldoorlog met de vele menselijke proefpersonen in de concentratiekampen heeft substantieel aan deze ontwikkeling bijgedragen. Het werd zo’n succes dat het daardoor lijkt alsof er geen alternatief voor deze aanpak is. Die zijn er wel maar er moet wel erkend worden dat deze alternatieven aanzienlijk minder effectief en voorspelbaar zijn in hun werkzaamheid bij groepen mensen.
Sinds de reguliere geneeskunde met de moderne geneesmiddelen kwam is het gezondheidsniveau en de levensverwachting van de bevolking fors verbeterd.
De reguliere geneeskunde test haar medicamenten bij groepen mensen en gaat er stilzwijgend van uit dat wat voor een groep het beste middel is, ook het beste middel voor een individu is.
Gelukkig is dit bij een aantal geneesmiddelen ook inderdaad het geval. Het zou niet zo fijn zijn als een narcosemiddel de ene keer wel zou werken en de andere keer niet. Maar er zijn heel wat middelen waarbij het succespercentage aanzienlijk lager ligt en dat niet zo duidelijk is dat wat voor een groep goed is ook voor een individu goed is. Bij sommige individuen kan zelfs het omgekeerde het geval zijn. Ze hebben veel mee baat bij een alternatief middel dan bij een regulier middel.

Reguliere visie
De reguliere geneeskunde is een voorbeeld en tot dusver ook het enige voorbeeld van een zogenaamde reductionistische visie op leven, ziekte en gezondheid. Een nothing-but-theorie. Leven is niets anders dan een toevallige samenloop van omstandigheden waardoor moleculen gingen samenwerken en steeds complexere reacties aangingen. Als het goed gaat is dat gezondheid. Gaat het niet zo goed dan is dat ziekte. Gevoelens zijn niets anders dan een activatie van bepaalde centra in de hersenen. Een ziel bestaat niet. Er bestaan minder en meer complexe gedragspatronen waardoor de illusie van een ik opgeroepen wordt. Verbleken bij schrik en buikpijn bij vrees berust op overmatige/dysharmonische zenuwactiviteit van het vegetatieve zenuwstelsel. Een boek dat op een dergelijke visie is gebaseerd heet bijvoorbeeld ‘ je bent je brein’ ; het boek benadrukt de bovenstaande gedachtengang.
Ziekte is in deze visie een verstoring van een soort biochemisch mechanisme. Net zoals de auto stuk kan gaan en dan naar de garage gebracht moet worden, zo kan dit ook met ons lichaam gebeuren en daarmee ga je dan naar een dokter die de zaak voor je repareert.
Dat maakt ook dat gezondheidszorg als een soort garagebedrijf gerund kan worden; uw inbreng als persoon speelt nauwelijks een rol behalve dan dat u wel de medicijnen moet slikken die er voorgeschreven worden.
Er zijn een aantal ziektes die je kunt zien aankomen – hartinfarct , beroerte- en tot het zover is kun je middels een verandering van je levensstijl proberen het risico op zo’n aandoening te verminderen. Is zo’n ziekte er eenmaal dan geldt weer het garagemodel.
De reguliere geneesmiddelen onderdrukken veelal de ziekelijke lichaamsreacties. Daarom beginnen de namen doorgaans met anti- of ze eindigen met -remmer. Anticonceptie,  , antibioticum, antihypertensie, anticoagulans ( bloedverdunner) en maagzuurremmer, diarreeremmer.
De pro- middelen –probiotica- zijn relatief zeldzaam en nog grotendeels onontgonnen terrein. Profitheid, pro-gezondheid, pro-energie; pro-herstel na ziekte, pro-wondgenezing…die middelen bestaan niet. Gezondheid, weerstand, energie, slaap kunnen niet actief bevorderd worden. Storende factoren kunnen onderdrukt worden, voedingsstoffen kunnen bij wondgenezing aangereikt worden maar daar blijft het bij.
De middelen zijn overigens erg goed in hun onderdrukkende werkzaamheid. Ze grijpen actief in een deel van de stofwisseling die voor de meeste mensen gelijk verloopt. Je kunt de middelen daardoor bij groepen mensen uittesten en er een groepsgeneeskunde van maken. Je kunt daardoor goed uitzoeken na hoeveel tijd de werking begint en na hoeveel tijd deze afgelopen is. Dit is handig in alle gevallen waarbij er sprake is van een tijdsdruk op de genezing: bij ernstige ziektes of bij ziektes die niet zo erg zijn maar wel vreselijk onhandig uitkomen: net voor een bevalling, een bruiloft , een examen, een verhuizing etc.

Antroposofische Visie
Antroposofische geneeskunde is met de meeste andere geneeskundes een voorbeeld van een holistische visie. Het geheel is meer dan de som der delen. Leven is meer dan de biochemische reacties; het stuurt deze reacties aan. De ziel is meer dan de elektrische reacties in de hersenen. Ik ben niet mijn brein maar ik heb een brein. Ik heb een brein nodig om mij bewust te worden van mijn eigen omgeving. Als mijn brein ermee ophoudt is mijn omgeving wel uit mijn bewustzijn maar dat betekent niet dat mijn omgeving niet meer bestaat. Zo is het ook met mijn ziel. Als mijn brein ermee ophoudt is mijn ik-gevoel uit mijn bewustzijn verdwenen maar betekent dit dus dat ik niet meer besta ?  Helemaal niet.
Ziekte berust volgens de antroposofische geneeskunde onder andere op een verstoring van de samenwerking tussen leven en vorm. Bij een kneuzing van een enkel bijvoorbeeld gaat de normale vorm verloren. Er vindt zwelling plaats om door middel van levensprocessen het weefsel te doen herstellen. Soms blijft de zwelling nadien bestaan en hindert de functie. Het is dus zaak dat de vorm tijdig terug komt om de functie mogelijk te maken. Dat wordt vaak geprobeerd door met ijs te koelen. Dan neemt de zwelling al in een vroeg stadium af en dit kan de genezing uiteindelijk ten goede komen. In een vroeg stadium is zwelling echter nodig.
Want een poging de vorm en de functie te herstellen voordat het weefsel hersteld is leidt uiteindelijk tot een verzwakte enkel. Het gaat er dus niet om dat een van de processen misplaatst is maar dat er een zinvol samenspel in de tijd is. Het ene proces kan bevorderd worden en het andere onderdrukt of afgeleid worden.
Het leiden van levensprocessen wordt bij voorkeur met andere levensprocessen gedaan.
De middelen die gebruikt worden zijn van plantaardig, dierlijke of minerale oorsprong. Hiermee is het bevorderen van levensprocessen, weerstand, energie in principe mogelijk en zijn dit dus de in de reguliere geneeskunde ontbrekende pro-geneesmiddelen.
Er is alleen een tegenvaller. Het bevorderen van een evenwicht en het bevorderen van gezondheid is wat gecompliceerder dan het remmen ervan met de reguliere anti-middelen.

Het is een veel individuelere zaak dan de reguliere groepsgeneeskunde. Ga je het in een groep testen dan lijkt het niet te werken. Dat komt enerzijds omdat de reguliere diagnoses voor deze geneeskunde te grof zijn en anderzijds omdat we er simpelweg veel minder bekend is over deze vorm van geneeskunde dan over de reguliere geneeskunde. Dat is niet zo gek. In de reguliere geneeskunde worden jaarlijks wereldwijd tientallen (?) miljarden in onderzoek gestoken. Dat maakt de groepsgeneeskunde mogelijk. Je kunt doordat de middelen bij groepen mensen werken ook goed aan verdienen. Omdat er goed aan verdiend kan worden bestaat er ook belangstelling om in onderzoek te investeren.
Behalve dat de geneesmiddelen veel individueler werken is het bovendien zo dat ze indirekt werken. Een plastablet uit de reguliere geneeskunde grijpt zo in uw stofwisseling in dat u na korte tijd zodanig gaat plassen dat er bijna geen andere activiteit meer mogelijk is. U moet er voor thuis blijven en anders bij uw activiteiten ernstig rekening mee houden. Stopt u met de plastablet dan verloopt het plassen weer even beroerd als voorheen. Het lichaam heeft er niets van geleerd.
Een plasmiddel uit de antroposofische geneeskunde – bijvoorbeeld een bereiding met de zeeui- toont het lichaam dat het zich als een soort zeeui gedraagt en overmatig veel vocht vasthoudt. Door dit te benadrukken  komen in het lichaam een soort afweerreacties op gang die vervolgens de neiging om zich als een zeeui te gedragen proberen te overwinnen.
Wordt het middel na verloop van tijd gestaakt dan kan het zijn dat blijkt dat het lichaam een leerproces heeft doorgemaakt en het voortaan zelf beter regelt. Dan is er dus winst geboekt ten opzichte van het reguliere middel ook al heeft de start van de werking aanvankelijk wellicht langer geduurd.
Het kan echter ook zijn dat er na toediening van de zeeui helemaal niets gebeurt omdat het lichaam zich niet herkent in het middel . Eenzelfde situatie kennen we in de reguliere geneeskunde bij de zogenaamde desensibilisatiekuren bij hooikoorts. Die werken via een soortgelijk principe. Het beperkt overdrijven van een eenzijdige reactie door het allergeen gedoseerd toe te dienen. Ook daarvan weten we dat het allemaal heel precies komt. Injecteren helpt wel, als druppel innemen nauwelijks. Als je voor graspollen allergisch bent moet je niet desensibiliseren met boompollen en omgekeerd; dat herkent het lichaam niet.

Vrouwelijke en mannelijke verwachtingen van de geneeskunde
Volgens de voormalige nijmeegse onderzoekster prof. dr. Toine Lagro-Janssen die onderzoek deed naar seksespecifieke geneeskunde gaan mannen en vrouwen met een heel verschillende bedoeling naar een dokter. Mannen gaan vooral met de intentie van hun klacht af te komen zoals beschreven in het stukje over de reguliere geneeskunde; alsof ze hun auto naar de garage brengen. Bij vrouwen bestaat veel meer de behoefte hun klacht te begrijpen en met zichzelf in verband te brengen. Wat zegt deze klacht/ ziekte over mij. Ze hebben veel minder dan mannen de wens van de ziekte afgeholpen te worden maar willen er vooral een relatie mee aan gaan. Aan deze wens het lichaam als een instrument van de ziel te beschouwen en een ziek lichaam als een uiting van een disfunctionerende ziel kan de antroposofische geneeskunde beter dan de reguliere geneeskunde tegemoet komen. Hoewel ik als man meer naar de mannelijke opvatting neig en ervanuit ga dat als u bij mij op het spreekuur komt u dit doet met de bedoeling van uw klacht af te komen respecteer ik de vrouwelijke benadering. Deze benadering past ook beter bij de antroposofische geneeskunde. Dit is een benadering waarin de tijd een veel grotere rol speelt dan in de reguliere geneeskunde. Ziektes waarbij er geen tijdsdruk is en met name gewenst wordt om op een gezonde en natuurlijke manier beter te worden lenen zich het beste voor een antroposofische benadering.

Regulier of antroposofisch of beiden?
Mannelijk of vrouwelijk, tijdsdruk of niet, vergoed of niet-vergoed; natuurlijk of liever regulier; er zijn tal van overwegingen mogelijk om voor de ene of de andere benadering te kiezen.
Toch duurt het consult doorgaans maar 10 minuten en moet er snel gekozen worden.
Ik ben als huisarts weliswaar specialist in de twee geneeskundes maar u bent specialist in uw persoonlijke omstandigheden en financiële draagkracht en samen komen we er wel uit.

Antroposofische thema’s

Informatie over specifieke thema’s zoals: koorts, vaccinaties, anticonceptie, orgaandonatie, kanker etc. worden uitgebreid behandeld in de serie ‘Gezichtspunten’. Dit is een serie brochures die diverse gezondheidsthema’s op een verfrissende manier bekijken.
Hieronder vindt u een beknopte uiteenzettingen over enkele thema’s. Deze thema’s worden in de loop der tijd af en toe aangepast en uitgebreid.

Anticonceptie

Ik schrijf alle vormen van anticonceptie voor. Realiseert u zich dat de mirena-spiraal en de koperhoudende spiraal een uitzonderlijke positie innemen bij de anticonceptie.
Deze middelen voorkomen zwangerschap niet alleen door een bevruchting van de eicel te voorkomen maar een deel van de werking berust erop dat wanneer er toch een bevruchting plaats vindt de ‘ bevruchte eicel ‘ zich niet kan innestelen.

Deze werking mag je niet zomaar anticonceptie noemen. Het berust op een soort vroege afdrijving van de vrucht. Hoe noem je zoiets? Daar bestaat geen woord voor. Abortus is het afbreken van een zwangerschap. Dat is het ook niet helemaal. Het is iets er tussenin.
Als je het toch anticonceptie noemt kan je evengoed een vroeg-abortivum noemen. Dat is even goed en even fout,
Of dit wat uitmaakt hangt ervan af hoe je zelf over het menselijke leven nadenkt. De inmiddels gepensioneerde embryoloog ‘Jaap van der Wal ‘ is hier heel stellig. Een bevruchte eicel bestaat niet, Het is een mens.  Het kan niets anders worden. Het heeft alle functies die een menselijk lichaam nodig heeft, maar het heeft deze functies nog niet toebedeelt aan afzonderlijke organen. Daardoor lijkt het alsof het geen mens is. Er is echter geen wezenlijk verschil tussen een menselijk embryo van een paar dagen oud en een menselijk embryo van 13 weken of 20 weken oud. Bij deze laatste staat de wetgever geen abortus toe, tenzij er heel uitzonderlijke omstandigheden zijn. Bij de eerste is het heel gemakkelijk middels iud/ mirena, morning-after pil en abortus.

Om deze redenen plaats ik zelf geen spiraal en maak ik vrouwen die er om vragen op bovenstaande gezichtspunten attent. Wil een vrouw toch een spiraal dan beschouw ik dit besluit als een eigen keuze en dat respecteer ik ten allen tijde. Ik verwijs in dat geval altijd naar een gynaecoloog. Een enkele keer gebeurt het dat een vrouw er van af ziet.

Euthanasie

Euthanasie betekent ‘goed sterven’  Goed sterven is tegenwoordig goed  mogelijk.
Er is inmiddels veel kennis vergaard om in de laatste levensfase het lijden te verzachten.
Als het allemaal toch ondragelijk blijkt is het mogelijk een slaap in gang te zetten waardoor de stervende geen weet meer heeft van het lijden, het niet meer voelt; Dat noemen we terminale sedatie.
Tenslotte is het mogelijk de dood te versnellen middels actieve handelingen: een injectie. Dit noemen we actieve euthanasie. Dat is in Nederland wettelijk toegestaan bij ondraaglijk uitzichtloos lijden. Maar wat is dat. Hierover staan in de kranten tegenwoordig (2014) frequent artikelen. Wat is dat, dat ondragelijke lijden. Wie bepaalt of iets ondragelijk is. Kan dat wel door een ander dan door mijzelf vastgesteld worden en is dat alleen maar bij lichamelijke ziektes mogelijk of ook bij psychiatrische ziektes?

Het valt mij vaak op dat de patiënten die mij ooit om euthanasie gevraagd hebben dat niet deden omdat ze ondragelijk leed hadden maar omdat ze vonden dat hun waardigheid in het geding was. Ze kenden zichzelf als een sterke persoon en wilden niet afhankelijk zijn van anderen.  Deze mensen wilden wel graag klaar staan voor anderen maar wilden niet dat anderen hen verzorgden. Dat is wel een heel ander argument dan wat de wetgever bedoeld heeft.

Ik zelf zie sterven als een overgang naar een andere wereld. Het is alsof je je eigen geesteskind moet baren en dat doet pijn en kost moeite. Bij barende vrouwen is het mogelijk de pijn te verzachten maar alleen voor zover het ongeboren kind daar geen schade van ondervindt. Pijnstillers die het kind ongeboren kind schade zouden kunnen berokkenen zijn uit den boze. Ik heb nog nooit een barende ontmoet voor wie dit niet glashelder was. Na de geboorte is de vreugde des te groter en het leed doorgaans snel vergeten: er is een kind geboren en dat doet alles vergeten.
Wat bij een gewone bevalling zo vanzelfsprekend is , is zo onvanzelfsprekend bij het sterven.
Wie is er blij om het onzichtbare geesteskind? De gestorvene zelf? Wie weet dat? Wie gelooft dat?
Mensen die een Bijna-Dood-Ervaring ( een BDE) hebben gehad, die weten hiervan ! Het is zulk een prachtige ervaring dat mensen die dit hebben meegemaakt maar met moeite hun leven weer op kunnen pakken. Al het alledaagse verbleekt bij deze ervaring. Het is een zgn. transcendente ervaring, een religieuze ervaring waardoor de gehele zelfervaring een radicale verandering ondergaat. In het boekje ‘De tweede helft’ beschrijft de schrijfster Ditta op den Dries de moeite die mensen ervaren om na een BDE hun gewone leven weer op te pakken en in het boekje ‘Terugkeer uit de dood’ beschrijft George Ritchie hoe hij na een BDE als soldaat aan het front komt en zich met opzet roekeloos gedraagt in de hoop gedood te worden. Hij is jaloers als andere soldaten omkomen in plaats van hijzelf!
Er zijn echter ook van mensen met een negatieve BDE, ik las ooit zo’n verhaal van iemand die een zelfmoordpoging had gedaan en tijdens de BDE ervoer wat een enorme fout dit was geweest. Ze deed het nooit meer. De schoonheid van de BDE-ervaring is dus niet vanzelfsprekend.
Omdat we zo weinig weten van het leven na de dood, maar ons wel door deze verhalen gewaarschuwd kunnen weten, meen ik dat de grootst mogelijk terughoudendheid met medische ingrepen, die de dood versnellen, op zijn plaats is. Actieve euthanasie is in mijn ogen het geven van pijn-verlichtende medicijnen aan een barende zonder te weten wat voor effect het medicament op het kind heeft. Het lijkt fijn voor de barende, maar het zou desastreus kunnen zijn voor het kind. Sterker nog, het lijkt op een situatie waarin een zwangere redeneert: ‘Ik heb begrepen dat de laatste 12 weken van de zwangerschap de zwaarste zijn, de buik en het kind worden steeds groter, bekkenpijnen nemen toe, de slaap neemt af, het wordt allemaal erg zwaar en het kind kan op het einde nog maar nauwelijks mijn buik verlaten; eventueel loop ik zelfs het risico om in te scheuren of ingeknipt te worden en zelfs om incontinent te worden. Tegelijkertijd zijn de dokters heel terughoudend met verlichtende medicijnen. Weet je wat: laat mijn kind maar mooi met 26 weken komen. Dat bespaart mij veel ellende.’  Met die redenatie heeft ze natuurlijk helemaal gelijk want het is dezelfde redelijke  redenatie die bij actieve euthanasie gevolgd wordt, maar dan toegepast op een zwangerschap. Maar iedereen zal kunnen begrijpen dat in dit geval het ongemak van de zwangere, dat naar mijn mening overigens het lijden van een terminale patiënt veelal gemakkelijk evenaart, zo niet overtreft*, tot forse ellende leidt bij het kind. Het kind zou fors prematuur- onrijp- zijn en allerlei problemen ervaren met ademhaling, voeding, warmte en ontwikkeling en daarom veroordeeld zijn tot een langdurig couveusebestaan met een behoorlijke kans op overlijden en permanente neurologische schade.
Ik stel mijzelf voor dat dit ook bij actieve euthanasie kan gebeuren; zij het dat het dan om een geestelijke onrijpheid gaat. Alsof een vrucht onrijp geplukt wordt. Iedereen kent dit wel bij peren; je hebt rijpe sappige peren, iets te onrijpe peren die tegenvallen maar wel eetbaar zijn en je hebt volstrekt onrijpe peren die niet om te eten zijn.
Ik zelf  vermoed dat ik mijn patiënten in de meeste gevallen schade zou berokkenen als ik actieve euthanasie toe pas. Dat ze mogelijk een negatieve, onrijpe,  in plaats van een positieve BDE (doodservaring) zouden kunnen krijgen. Het voorbeeld met de prematuur en de iets te onrijpe peer laat tevens zien dat het risico op ‘geestelijke’ schade door euthanasie ook weer niet absoluut is. Ook prematuren kunnen zich prima ontwikkelen en iets te onrijpe peren kunnen gegeten worden. Dat dokters kinderen niet massaal al met 26 weken geboren laten worden komt echter omdat de risico’s veel te groot zijn;  maar… het kán wél goed gaan. Ik heb verder dan ook geen moreel oordeel over actieve euthanasie. Ik ben vooral bezorgd over deze gang van zaken en daarom pas ik geen actieve euthanasie toe.
Zie voor verder over het wegingen hierover bij het stukje over Orgaandonaties

Ik realiseer mij echter wel dat ik hiermee anders handel dan de meeste huisartsen. Het zou voor sommige patiënten zoveel gemakkelijker zijn als ik wel actieve euthanasie toepaste. Ik lijk hen een een soort garantie te ontnemen  dat als het echt niet meer gaat er altijd nog de uitweg van de actieve euthanasie is.  Ik zelf echter meen dat de meest acceptabele uitweg de terminale sedatie is.
Echter, U hoeft niet te geloven wat ik geloof. Indien u toch echt actieve euthanasie wenst, maar u zich daarvoor niet bij een andere huisarts wilt laten inschrijven is de actieve euthanasie, mits er aan de wettelijke voorwaarden voldaan is, toch eventueel mogelijk. Uw concrete vraag kan ik in dat geval voorleggen aan een van de huisartsen waarmee ik samenwerk. In voorkomende gevallen zijn zij bereid, mits zij het op dat moment niet te druk hebben met euthanasievragen  bij hun eigen patiënten, om bij patiënten van mijn praktijk de actieve euthanasie toe te passen.

*Bij terminale sedatie kan er heel goede medicatie toegepast worden. In een zwangerschap kan dat niet. Het komt mij dan ook voor dat het zogenaamde ‘ondraaglijke’ lijden van een terminale patiënt op het eerste gezicht veelal minder is dan dat van een zwangere. Het perspectief van een zwangere is echter anders. Ze verwacht haar kind en dat zorgt voor een bereidheid het lijden van zwangerschap en geboorte  te ondergaan en dit vaak zelfs vaker te ondergaan. Bij een stervende hangt het van de verwachtingen omtrent het leven na de dood en af of het lijden uitzichtloos en daarmee ondragelijk is of dat dit helemaal niet het geval is.

Koorts

Bij reguliere ziektebeschrijvingen wordt als een van de symptomen van de ziekte vaak de koorts genoemd. Meestal fout. Bij infectie ziektes is de koorts geen ziekteverschijnsel maar een genezingsverschijnsel. Het lichaam probeert te herstellen en maakt koorts om de eigen afweer te stimuleren en de delingssnelheid van virussen en bacteriën af te remmen.

Ook de meeste ander verschijnselen die wij gewoonlijk ziekteverschijnselen noemen zin bij nader inzien vooral genezingsverschijnselen zoals ; overgeven, diarree , vaak plassen bij blaasontsteking , hoesten, zweten.

Bij kanker komt koorts voor die geen genezingsverschijnsel maar een ziekteverschijnsel is.
Bij chronische infecties komt een ineffectieve koorts voor die doordat het niets oplost in feite schade berokkent en daardoor tot een ziekteverschijnsel wordt.

Koorts bestrijden is daarom over het algemeen zinloos en onproductief. Het kan zin hebben wanneer een zieke door de hoogte van de koorts niet kan slapen.  Een goed slaap helpt ook bij de genezing. Soms moet er dan gekozen worden en in een dergelijk geval kan het zin hebben de koorts met opzet te verlagen.
Ook kan een zieke pijn hebben. Pijnbestrijding is dan een goede zaak. Sommige pijnstillers zoals Paracetamol bestrijden niet alleen de pijn maar verlagen ook de koorts. Het is goed om in het oog te houden dat de paracetamol dan gegeven kan worden voor de pijn maar dat het zodra de pijn dragelijk is gestaakt wordt en niet doorgegeven wordt om de koorts te verlagen.

De laatste tijd (2014) verschijnen er artikelen die aantonen dat mensen die bij een koortsende ziekte Paracetamol slikken trager herstellen dan mensen die dat niet doen. Ook is onlangs de maximale dosering van Paracetamol bij chronisch gebruik terug gebracht van 8 naar 5 tabletten per dag ( voor volwassenen). Het bleek de lever toch meer te beschadigen dan altijd gedacht werd.
Paracetamol is dus geen onschuldig middel! 
Sinds een jaar of 10 wordt in de reguliere geneeskunde de hygienehypothese aux serieux genomen. Deze hypothese stelt dat een aantal chronische ziektes -m.n. allergieën- toenemen wanneer mensen op de kinderleeftijd te weinig infecties doormaken. De infecties lijken het immuunstelsel te trainen.

Orgaandonaties

Binnenkort (dit artikel werd geschreven in december 2013) neemt de eerste kamer een besluit over de wet op de orgaandonaties. De tweede kamer heeft dat al gedaan.
Al sinds de negentiger jaren bestaat er een donorregister. Mensen kunnen hierin op vrijwillige basis aangeven of zij na hun dood hun organen ter beschikking willen stellen. Destijds was deze actie er al op gericht om het aantal beschikbare organen voor orgaandonaties te doen toenemen.
Nu is dit weer aan de orde. De vorige actie leverde onvoldoende op. Er sterven nog steeds mensen die in leven hadden kunnen blijven als zij tijdig een orgaan hadden kunnen ontvangen. Daarom wil men nu de zaak omdraaien; alleen als mensen expliciet verbieden dat hun organen na hun dood uit hun lichaam verwijderd worden kan dat niet gebeuren…het is immers onacceptabel dat er goede organen in een graf verdwijnen; organen die het leven van een ander mens hadden kunnen redden waarbij de enige reden is dat de gestorvene mogelijk niet voldoende op de hoogte was van de donatiemogelijkheid. Er wordt tevens forse morele druk uitgeoefend op de bevolking. Niet doneren wordt als een vorm van egoïsme voorgesteld of als een vorm van naïviteit (de vraag: ben ik wel echt dood als mijn hersenen dood zijn?) of als een onterecht wantrouwen in de medici  (zouden ze mij wellicht onterecht ‘dood’ verklaren omdat ze mijn organen willen hebben?)
Zie hiervoor ook : http://orgaandonorjaofnee.nl/hersendood-diagnose-of-prognose/.
Klopt dit wel? Zouden weldenkende, sociaal-voelende mensen inderdaad massaal moeten besluiten hun organen ter beschikking te stellen?  Het navolgende stukje gaat wat dieper op deze vraagstelling in.

Orgaanopvatting in de reguliere geneeskunde
In de reguliere geneeskunde worden de lichaamsorganen als een soort machine-onderdelen opgevat. Ons lichaam is de machine en de organen zijn de onderdelen die een functie uitoefenen: het hart is een pomp, de nieren een zuiveringsinstallatie , de lever een eiwitfabriek
En die kun je eigenlijk zomaar van elkaar overnemen.
Heeft de een een onderdeel niet meer nodig -na het overlijden – dan kan dit onderdeel gerecycled worden en wellicht best nog een tijdje mee in het lichaam van een ander.

Daarbij spelen een aantal veronderstellingen een rol:

  • De mens heeft geen ziel maar heeft gedragingen die in het zenuwstelsel verankerd liggen.
  • Er is geen leven na de dood want er is ook geen zelfstandig ziel
  • Ook als er een zieleleven na de dood is dan speelt het lichaam daar geen rol in.
  • De donor van de organen is dus feitelijk dood wanneer zijn hersens dood zijn ook al klopt zijn hart nog.

De reguliere  geneeskunde meent dat mensen geen ziel hebben maar dat er sprake is van een complex van gedragingen waarvan het patroon in de hersens verankerd ligt. Dit wordt zo gedacht omdat de gedragingen veranderen als de hersens beschadigd worden. De herinnering, de gevoelens , initiatiefkracht het kan allemaal anders worden als de hersenen beschadigd worden. Dit denkt ze niet alleen maar dat moet ze ook wel zo denken omdat de overtuiging dat de mens geen ziel heeft niet op wetenschap berust maar op een aanname. In de reguliere wetenschap wordt alleen het bestaan van materie erkend. Alles wat daar bovenuit gaat – ziel, geest, god, engelen bestaat niet. Correcter gesproken heet het dat het geen onderwerp van wetenschap kan zijn omdat het niet toetsbaar is, maar in de praktijk komt het er doorgaans op neer dat  het bestaan van al het bovenzinnelijke eenvoudig ontkend wordt. Omdat het bestaan van een ziel a priori al ontkend wordt blijft er in de gedachtegang niets anders over dan te stellen dat ons bewustzijn geheel en al aan de hersenen toe te schrijven is. De conclusie is in dat geval dan ook terecht dat we ons menszijn geheel aan onze hersenen te danken hebben en wanneer die dood zijn, zijn we eigenlijk als mens dood. De organen leven nog even door maar zijn eigenlijk zonder betekenis. Wat let ons ze uit het lichaam te verwijderen? Niemand heeft daar last van, er is alleen maar winst te behalen.

Wel een ziel?
Maar stel nu eens dat de aanname van de huidige wetenschap – dat de mens geen ziel heeft – niet klopt. Deze aanname berust immers niet op wetenschap maar op een stellingname.
Hoeveel mensen in Nederland weten tegenwoordig zeker dat er niets is na de dood?
Een minderheid: een onderzoek (Ipsos januari 2015) vroeg rechtstreeks naar de voorstellingen over een leven na de dood: 28 % gelooft hier niet in, 53 % gelooft er wel in en 19 % weet het niet. 15% van de Nederlanders denkt overigens dat dit leven na de dood niet zelfstandig is, maar zich in het bewustzijn van de levenden afspeelt. Als je deze 15 % van de 53 % gelovigen aftrekt blijft er dus nog maar 38% over; wel wat minder dus. Anderzijds vormen degenen die niet geloven in een zelfstandig voortbestaan van de ziel ( anno 2015) ook nog steeds een minderheid : 28 % (niet) en 15% (wel, maar niet zelfstandig) is samen 43 %. De overigen – 57% – vormen de, wat krappe,  meerderheid.
De bevindingen komen wel enigszins overeen met de bevindingen van een ander, indirecter, onderzoek ” god in Nederland’ dat in maart 2016 gepubliceerd werd. Volgens dit onderzoek gelooft ongeveer 25 % niet in een God of in een hogere macht maar dat is natuurlijk niet helemaal het zelfde als de vraag of er na de dood nog een bewustzijn rest. De overigen
(kerkgangers 25-32%;  seculieren 41% en niet christelijke religies 7%) vormen hier zelfs een royale meerderheid. In dit stukje zal ik de seculieren( uit het laatste onderzoek) , mensen die niet persé uitsluiten dat er ‘ iets -is’ na de dood iets-isten noemen en mensen die denken dat er beslist niets is na de dood ‘niets-isten’. Een iets-ist sluit niet uit dat er na de dood iets is, maar heeft daar geen vast omlijnde ideeën over en meent dat deze vrijblijvende gedachte verder ook geen consequenties heeft voor het hier en nu. Ik zie wel, hoor je ze dan zeggen. De iets-isten vallen volgens het onderzoek overigens niet geheel samen met de groep ‘seculieren’ . Ook binnen de groep ‘kerkelijken’ bevinden zich volgens de onderzoekers iets-isten. De term niets-ist wordt in de media ook wel eens op een andere manier gebruikt. Over deze finesses gaat dit artikel verder niet.
En….klopt dat, die gedachte van de iets-isten?  Heeft het niet beantwoorden van die vraag naar een leven na de dood werkelijk geen consequenties voor het hier en nu? *  Helemaal niet! Een gedachtegang die rekening houdt met het voortbestaan van een ziel na de dood ‘moet’ van meet af aan anders verlopen.  Daarover gaat de volgende paragraaf.
*NB Ik vraag in zo’n geval wel eens aan een iets-ist hoe deze het zouden vinden als ik een reis naar China zou plannen en ik geen enkele voorbereiding zou treffen…geen bagage, geen visum, geen verdieping in de taal die ik daar kan spreken, geen verdieping in de vraag of mijn pinpas             en mobiel het daar wel doen…echt helemaal niets. Hoe zou die reis verlopen? Toch wel         uiterst problematisch. Hoe plezierig wordt zo’n reis? Hoe nuttig?

Mensen met een ziel
Wanneer ik een gedachtegang voor een iets-ist opstel over de rol van mijn hersenen terwijl ik ervan uit ga dat ik wel een ziel heb kom ik tot de volgende gedachtes. Wanneer ik de mogelijkheid open houdt dat er na de dood iets is, iets van mij overblijft dan moet ik er logischerwijs vanuit gaan dat dit iets er nu ook al is, want waar komt het anders vandaan?
Dit iets zou ik mijn ziel kunnen noemen. Mijn ziel leeft in of met een lichaam en merkt na de dood dat ze voortleeft en merkt eventueel ook nog dat er nog andere zielen zijn die ook voortleven.
Wanneer mijn gevoelens en gedragingen door mijn ziel veroorzaakt worden en ook voortbestaan na mijn dood betekent dit dat de hersenen ze dus niet voortbrengen maar ze alleen maar waarnemen. De hersenen zijn dan een waarnemingsorgaan voor mijn gevoelens en gedachtes. Eigenlijk is dat ook veel logischer immers: wanneer in mijn hersenen het gedeelte waarmee ik kan zien beschadigd wordt en ik mijn omgeving daardoor niet meer kan zien betekent dat dan dat mijn omgeving dus in mijn hersenen zat? Nee toch.  Alleen het waarnemingsorgaan van de omgeving is stuk. Als mijn tv stuk is gaat de voetbalwedstrijd ook gewoon door; die zit ook niet in mijn tv. Het is veel logischer te veronderstellen dat onze gevoelens en gedragingen zich dus niet in de hersenen bevinden maar daar alleen tot bewustzijn komen net zoals ik mij in mijn hersenen van mijn omgeving bewust wordt.
Deze gedachte maakt veel uit. Het is een immens verschil of in het geval van hersendood de oorzaak van mijn menszijn dood is ( bij de niets-ist) , of dat de waarnemer, de bewustworder van mijn menszijn dood is (bij de iets-ist). Deze opvatting is namelijk bepalend voor de vraag wanneer ik overleden ben.
Wanneer mijn ziel door mijn hersenen waargenomen kan worden betekent dit dat ze niet met de hersenen verbonden is. Ik kan namelijk alleen iets waarnemen wat zich buiten mijn bewustzijn bevindt. Waar is de ziel dan wel mee verbonden ?
Ik zou zeggen met onze hart en bloedsomloop. Wanneer we ons geraakt voelen, gaat ons hart sneller kloppen, worden we warm. Bij angst, als we innerlijk op de vlucht slaan worden we koud.
In de warmte voelen we ons behaaglijk;  bij koude onbehaaglijk. Het is ons bloed dat deze warmte door het lichaam draagt. In sprookjes, verhalen komt dit inzicht naar voren in de vorm dat in zo’n verhaal iemand soms een verdrag met de duivel sluit. En waarmee wordt dit ondertekend?
Met bloed ! Niet met inkt, water of andere lichaamssappen.  Het inzicht dat de mensenziel met hart en bloed verbonden is komt overigens in meerdere godsdiensten naar voren.
Goed, de iets-ist kan hieraan twijfelen en heeft dan eigenlijk ook wel gelijk. Het is niet alleen het hart waarmee de ziel verbonden is, volgens de volkswijsheid zijn het meerdere organen, maar nooit de hersenen!  Onze ziel heeft lief met het hart, raakt geëmotioneerd met de nieren en ‘wil’ met de lever, of heeft wat op de lever, spuwt toorn met de gal etc. In de taal wordt dit veel beter aangegeven dan in de geneeskunde. Onze taal is wat dit betreft veel betrouwbaarder. Toch is het meest eigene mijns inziens het hart. We moeten ons als iets-ist dus eigenlijk voorstellen dat onze ziel in onze organen leeft en dat de hersenen dit tot bewustzijn brengen.
Wanneer het klopt dat de ziel het meest met het hart verbonden is, dan mogen we iemand pas dood verklaren wanneer het hart stopt met kloppen en niet wanneer iemand hersendood is.
Wanneer ben je dus dood?  Wanneer het hart stopt met kloppen, dan verbleekt de persoon, wordt lijkbleek en dan is het duidelijk dat de betroffene is overleden. Dan geldt dat spoedig ook voor alle andere organen.
Wanneer het bewustzijnsorgaan, de hersenen, dood zijn betekent dat niet dat de mens als geheel dood is. De ziel leeft voort in het lichaam al kan ze zonder hersenen niet tot bewustzijn van zichzelf komen. Dit gegeven verklaart ook waarom:
-een hersendode zwangere, een kind kan baren; een dode kan dat natuurlijk niet.
-mensen in diepe narcose soms geestelijk ontwaken en in diepe narcose kunnen waarnemen wat er in de operatiekamer gezegd en gedaan wordt. Ze kunnen het wel waarnemen maar alleen niet uiten op dat moment. Dit wordt ook wel eens door mensen die ontwaken uit een coma gemeld. Het zou ook kunnen gelden voor de hersendode. Het zou kunnen dat deze wel degelijk alles meekrijgt wat er gebeurt maar het alleen niet kan vertellen.
– het zo’n nare ervaring is om afscheid te nemen van iemand bij wie de organen uitgenomen worden. Levend gaat deze de operatiekamer in, dood komt deze er uit.

Orgaandonatie van een levende?
Voor iets-isten zou het begrip hersendood eigenlijk een leeg begrip dienen te zijn. Het rechtvaardigt geen orgaanuitname. Er is sprake van een zieke, een levende en bij die levende worden de organen uitgenomen en na de uitname is de levende dood. Er is dan ook geen sprake van een orgaandonatie. Ik zou dit dan eerder organenroof willen noemen hoe demagogisch dit ook klinkt. De enige situatie waarbij er werkelijk sprake is van orgaandonatie is de situatie waarbij de donor bij vol bewustzijn is; in deze situatie besluit een orgaan te schenken en na de schenking nog in leven is zoals dat bij nierdonatie het geval kan zijn. Maar daar hoef je geen wet voor te maken. (Verder bestaat er een vorm van pseudodonatie bij een zwangerschap. De baarmoeder blijft wel van de moeder maar wordt in feite overgenomen door het ongeboren kind.)  Ik ben dan ook benieuwd hoe de nieuwe wet genoemd gaat worden. Het zou voor iets-isten de wet op de organenroof moeten gaan heten omdat de wet het recht verleent om organen van levenden uit te nemen zonder hun toestemming. Overigens is het voor niets-isten ook vreemd om van orgaandonatie te spreken bij hersendood want wie doneert er dan eigenlijk?  Er is voor een niets-ist hooguit sprake van een nalatenschap zoals bij een erfenis. Maar bij een erfenis benoem je erfgenamen, je schenkt  dan niet meer; er is geen schenker meer. Het begrip orgaandonatie is bij hersendood dan ook erg misleidend; het suggereert een nobelheid die feitelijk niet bestaat. Het zou realistischer zijn om in dat geval van orgaanuitname te spreken en het begrip orgaandonatie te reserveren voor een niet-hersendode die bij vol bewustzijn een orgaan doneert.

Na de dood
Wat betekent eigenlijk een organenroof of orgaanuitname voor de overledene? Heeft die zijn lichaam echt niet meer nodig? Iets-isten zouden in de verleiding kunnen komen dat te denken, maar die gedachte komt eigenlijk van de niets-isten die sowieso menen dat er na de dood niets meer is.  Als je zeker weet dat er na de dood niet is, is het antwoord gemakkelijk en kun je organen ‘doneren’.  Ben je daar niet zo zeker van, kun je beleven dat jij een lichaam hebt in plaats van dat jouw lichaam jou heeft, dan mag je ervan uit gaan dat wanneer dat lichaam er niet meer is dit niet betekent dat jij er ook niet meer bent. Dan is voorzichtigheid op zijn plaats en is een terughoudendheid met orgaanuitnames aan te raden. Waarom? Omdat de ziel behalve dat zij voortleeft ook nog de beschikking dient te hebben over een herinnering. Wij ontlenen onze identiteit enerzijds aan ons zelfgevoel en anderzijds aan onze herinnering. De herinnering is de voorwaarde voor een ik –gevoel. We moeten onszelf in de tijd als een continu wezen kunnen waarnemen waarbij na iedere nacht ongeveer hetzelfde gevoel en herinnering weer opduikt.
Waar slaan wij onze herinneringen op? Ook in onze hersenen? Ook voor de herinnering kunnen we eenzelfde redenatie houden als voor de ziel. Met onze hersenen worden we ons bewust van onze herinneringen maar ze zijn niet in onze hersenen.
Mensen met een bijna-dood ervaring (BDE)kunnen dat beamen. De Nederlandse cardioloog Pim van Lommel (en voor hem diverse anderen) heeft dit in zijn boek ‘Eindeloos bewustzijn’ beschreven.
Mensen met een BDE kunnen o.a. de ervaring hebben gehad dat ze hun gehele leven tot in detail als een panorama voor zich zagen.  Het is een diep-aangrijpende ervaring die voor de meeste mensen met een BDE hun gehele leven op de kop zet. Ze durven er bijna niet over te praten uit angst voor gek uitgemaakt te zullen worden door niets-isten. Deze ervaring wordt bij uitstek doorgemaakt door mensen met een hartstilstand, die gereanimeerd werden. Deze mensen kunnen het navertellen. Hoe kan dat? Al je herinneringen als een tableau voor je zien?
Dit verschijnsel wordt door ons antroposofen toegeschreven aan het ontwijken van de levenskrachten. Wij gaan ervan uit dat net zoals onze ziel een onstoffelijke entiteit is, dit ook geldt voor onze levenskrachten. Wij gaan ervan uit dat ons tastbare lichaam in de vele complexe functies, die ook nog eens tijdens ons leven voortdurend veranderen, geleidt en beheerst wordt door een onstoffelijk levenslichaam. Wanneer wij sterven laat dit levenslichaam het stoffelijke lichaam los en verschijnt voor ons als drager van onze herinneringen. Het levenskrachten lichaam is immers een tijdslichaam. Allerlei chemische processen verlopen in de tijd verlopen als ‘stof’’-wisseling’. Ons stoffelijk lichaam laat deze tijdsprocessen in de ruimte verschijnen. Dit tijdslichaam is bij uitstek geschikt om onze belevenissen, onze tijdsgestalte, voor ons te bewaren.
Onze lichaamsstofwisseling is echter een hoog gespecialiseerde stofwisseling. Bepaalde functies zijn uitbesteed aan zeer bepaalde organen. Dat zou ook wel eens het geval kunnen zijn voor onze herinneringen en daar gaan antroposofische artsen ook van uit. De diverse organen helpen ons niet alleen bij het uitvoeren van gespecialiseerde stofwisselingstaken maar ook bij het opslaan van gespecialiseerde herinneringsaspecten – vormen, stemming, moraliteit etc. – .
Worden organen bij een hersendode uitgenomen dan sterft deze persoon niet alleen op dat moment maar dan kunnen deze organen bovendien niet sterven en komen de opgeslagen herinneringen in deze organen voor deze persoon niet vrij. Het levenstableau vertoont gaten, is incompleet en er is daarmee al meteen een valse start bij de reis na de dood. De levensvrucht is beschadigd. Wij beschouwen dit dan ook als een zeer zorgelijke situatie waarin de overledene terecht is gekomen. (Zie ook ‘orgaantransplantatie en –donatie, een spirituele visie’ van Matthijs Chavannes, uitgeverij pentagon)

En de orgaanontvanger dan?
En wat betekent dit verhaal voor de orgaanontvanger? Deze ziet zich geconfronteerd met onbekende herinneringen. Deze zaken zijn gedocumenteerd. De ontvanger van een hart kan vreemde plots vreemde gewoontes krijgen voor eten, motoren maar ook vreemde herinneringen.
Zo is er een ongelofelijk verhaal van iemand die zich een moord herinnerde inclusief de dader. Het bleek dat het ontvangen hart inderdaad van een slachtoffer van een moord afkomstig was en de dader kon met deze informatie opgespoord worden!  Voor de Niets-isten die de medische wetenschap bevolken zijn deze verhalen oninteressant, ongeloofwaardig, onverklaarbaar en er wordt dan ook geen poging gedaan deze verhalen in een groter verband te plaatsen.
Iets-isten zouden gewaarschuwd moeten zijn; de herinneringen die de orgaanontvanger krijgt ontbreken natuurlijk bij de overleden ‘schenker’. Overlijden wordt dan een onvoorbereide reis naar China met een gebrekkige herinnering aan thuis. Hoe moeilijk kan je het jezelf maken!
Wellicht is het voor Iets-isten beter het zekere voor het onzekere te nemen; geen onnodig risico zolang ze zo slecht weten wat ze precies uitspoken.

Genesis
Persoonlijk denk ik dat toekomstige generaties zich zullen verbazen over de nonchalance waarmee de huidige procedure in onze tijd gepaard gaat. Wij verbazen ons er tegenwoordig over hoe het toch mogelijk was dat mensen vroeger uitgehuwelijkt werden aan partners die ze nog nooit hadden gezien. Onbegrijpelijk.
In Genesis- het eerste bijbelboek – wordt nadat Eva geschapen is gezegd dat ‘de man zijn vader en moeder zal verlaten en zijn vrouw zal aanhangen en zij zullen tot één vlees worden’.  Het tot één vlees worden wordt zodoende voor de huwelijkse staat gereserveerd. Er zou mee bedoeld kunnen worden dat de eerder genoemde levenslichamen op elkaar afgestemd worden en een eenheid gaan vormen.
Bij orgaantransplantaties wordt van twee lichamen ook één lichaam gemaakt;  de levenslichamen van orgaan en ontvanger moeten ook op elkaar worden afgestemd. Zij worden zo ook tot één vlees. Er ontstaat zodoende een pseudo-huwelijkse staat met een onbekende. Het is immers een computer die ontvanger en ‘schenker’ op grond van weefselkenmerken met elkaar matcht . De ontvanger weet doorgaans niet van wie het orgaan ontvangen wordt. Onbegrijpelijk………trouwen met een onbekende.

Binnenkort (dit artikel werd geschreven in december 2013) neemt de eerste kamer een besluit over de wet op de orgaandonaties. De tweede kamer heeft dat al gedaan.
Al sinds de negentiger jaren bestaat er een donorregister. Mensen kunnen hierin op vrijwillige basis aangeven of zij na hun dood hun organen ter beschikking willen stellen. Destijds was deze actie er al op gericht om het aantal beschikbare organen voor orgaandonaties te doen toenemen.
Nu is dit weer aan de orde. De vorige actie leverde onvoldoende op. Er sterven nog steeds mensen die in leven hadden kunnen blijven als zij tijdig een orgaan hadden kunnen ontvangen. Daarom wil men nu de zaak omdraaien; alleen als mensen expliciet verbieden dat hun organen na hun dood uit hun lichaam verwijderd worden kan dat niet gebeuren…het is immers onacceptabel dat er goede organen in een graf verdwijnen; organen die het leven van een ander mens hadden kunnen redden waarbij de enige reden is dat de gestorvene mogelijk niet voldoende op de hoogte was van de donatiemogelijkheid. Er wordt tevens forse morele druk uitgeoefend op de bevolking. Niet doneren wordt als een vorm van egoïsme voorgesteld of als een vorm van naïviteit (de vraag: ben ik wel echt dood als mijn hersenen dood zijn?) of als een onterecht wantrouwen in de medici  (zouden ze mij wellicht onterecht ‘dood’ verklaren omdat ze mijn organen willen hebben?)
Zie hiervoor ook : http://orgaandonorjaofnee.nl/hersendood-diagnose-of-prognose/.
Klopt dit wel? Zouden weldenkende, sociaal-voelende mensen inderdaad massaal moeten besluiten hun organen ter beschikking te stellen?  Het navolgende stukje gaat wat dieper op deze vraagstelling in.

Orgaanopvatting in de reguliere geneeskunde
In de reguliere geneeskunde worden de lichaamsorganen als een soort machine-onderdelen opgevat. Ons lichaam is de machine en de organen zijn de onderdelen die een functie uitoefenen: het hart is een pomp, de nieren een zuiveringsinstallatie , de lever een eiwitfabriek
En die kun je eigenlijk zomaar van elkaar overnemen.
Heeft de een een onderdeel niet meer nodig -na het overlijden – dan kan dit onderdeel gerecycled worden en wellicht best nog een tijdje mee in het lichaam van een ander.

Daarbij spelen een aantal veronderstellingen een rol:

  • De mens heeft geen ziel maar heeft gedragingen die in het zenuwstelsel verankerd liggen.
  • Er is geen leven na de dood want er is ook geen zelfstandig ziel
  • Ook als er een zieleleven na de dood is dan speelt het lichaam daar geen rol in.
  • De donor van de organen is dus feitelijk dood wanneer zijn hersens dood zijn ook al klopt zijn hart nog.

De reguliere  geneeskunde meent dat mensen geen ziel hebben maar dat er sprake is van een complex van gedragingen waarvan het patroon in de hersens verankerd ligt. Dit wordt zo gedacht omdat de gedragingen veranderen als de hersens beschadigd worden. De herinnering, de gevoelens , initiatiefkracht het kan allemaal anders worden als de hersenen beschadigd worden. Dit denkt ze niet alleen maar dat moet ze ook wel zo denken omdat de overtuiging dat de mens geen ziel heeft niet op wetenschap berust maar op een aanname. In de reguliere wetenschap wordt alleen het bestaan van materie erkend. Alles wat daar bovenuit gaat – ziel, geest, god, engelen bestaat niet. Correcter gesproken heet het dat het geen onderwerp van wetenschap kan zijn omdat het niet toetsbaar is, maar in de praktijk komt het er doorgaans op neer dat  het bestaan van al het bovenzinnelijke eenvoudig ontkend wordt. Omdat het bestaan van een ziel a priori al ontkend wordt blijft er in de gedachtegang niets anders over dan te stellen dat ons bewustzijn geheel en al aan de hersenen toe te schrijven is. De conclusie is in dat geval dan ook terecht dat we ons menszijn geheel aan onze hersenen te danken hebben en wanneer die dood zijn, zijn we eigenlijk als mens dood. De organen leven nog even door maar zijn eigenlijk zonder betekenis. Wat let ons ze uit het lichaam te verwijderen? Niemand heeft daar last van, er is alleen maar winst te behalen.

Wel een ziel?
Maar stel nu eens dat de aanname van de huidige wetenschap – dat de mens geen ziel heeft – niet klopt. Deze aanname berust immers niet op wetenschap maar op een stellingname.
Hoeveel mensen in Nederland weten tegenwoordig zeker dat er niets is na de dood?
Een minderheid: een onderzoek (Ipsos januari 2015) vroeg rechtstreeks naar de voorstellingen over een leven na de dood: 28 % gelooft hier niet in, 53 % gelooft er wel in en 19 % weet het niet. 15% van de Nederlanders denkt overigens dat dit leven na de dood niet zelfstandig is, maar zich in het bewustzijn van de levenden afspeelt. Als je deze 15 % van de 53 % gelovigen aftrekt blijft er dus nog maar 38% over; wel wat minder dus. Anderzijds vormen degenen die niet geloven in een zelfstandig voortbestaan van de ziel ( anno 2015) ook nog steeds een minderheid : 28 % (niet) en 15% (wel, maar niet zelfstandig) is samen 43 %. De overigen – 57% – vormen de, wat krappe,  meerderheid.
De bevindingen komen wel enigszins overeen met de bevindingen van een ander, indirecter, onderzoek ” god in Nederland’ dat in maart 2016 gepubliceerd werd. Volgens dit onderzoek gelooft ongeveer 25 % niet in een God of in een hogere macht maar dat is natuurlijk niet helemaal het zelfde als de vraag of er na de dood nog een bewustzijn rest. De overigen
(kerkgangers 25-32%;  seculieren 41% en niet christelijke religies 7%) vormen hier zelfs een royale meerderheid. In dit stukje zal ik de seculieren( uit het laatste onderzoek) , mensen die niet persé uitsluiten dat er ‘ iets -is’ na de dood iets-isten noemen en mensen die denken dat er beslist niets is na de dood ‘niets-isten’. Een iets-ist sluit niet uit dat er na de dood iets is, maar heeft daar geen vast omlijnde ideeën over en meent dat deze vrijblijvende gedachte verder ook geen consequenties heeft voor het hier en nu. Ik zie wel, hoor je ze dan zeggen. De iets-isten vallen volgens het onderzoek overigens niet geheel samen met de groep ‘seculieren’ . Ook binnen de groep ‘kerkelijken’ bevinden zich volgens de onderzoekers iets-isten. De term niets-ist wordt in de media ook wel eens op een andere manier gebruikt. Over deze finesses gaat dit artikel verder niet.
En….klopt dat, die gedachte van de iets-isten?  Heeft het niet beantwoorden van die vraag naar een leven na de dood werkelijk geen consequenties voor het hier en nu? *  Helemaal niet! Een gedachtegang die rekening houdt met het voortbestaan van een ziel na de dood ‘moet’ van meet af aan anders verlopen.  Daarover gaat de volgende paragraaf.
*NB Ik vraag in zo’n geval wel eens aan een iets-ist hoe deze het zouden vinden als ik een reis naar China zou plannen en ik geen enkele voorbereiding zou treffen…geen bagage, geen visum, geen verdieping in de taal die ik daar kan spreken, geen verdieping in de vraag of mijn pinpas             en mobiel het daar wel doen…echt helemaal niets. Hoe zou die reis verlopen? Toch wel         uiterst problematisch. Hoe plezierig wordt zo’n reis? Hoe nuttig?

Mensen met een ziel
Wanneer ik een gedachtegang voor een iets-ist opstel over de rol van mijn hersenen terwijl ik ervan uit ga dat ik wel een ziel heb kom ik tot de volgende gedachtes. Wanneer ik de mogelijkheid open houdt dat er na de dood iets is, iets van mij overblijft dan moet ik er logischerwijs vanuit gaan dat dit iets er nu ook al is, want waar komt het anders vandaan?
Dit iets zou ik mijn ziel kunnen noemen. Mijn ziel leeft in of met een lichaam en merkt na de dood dat ze voortleeft en merkt eventueel ook nog dat er nog andere zielen zijn die ook voortleven.
Wanneer mijn gevoelens en gedragingen door mijn ziel veroorzaakt worden en ook voortbestaan na mijn dood betekent dit dat de hersenen ze dus niet voortbrengen maar ze alleen maar waarnemen. De hersenen zijn dan een waarnemingsorgaan voor mijn gevoelens en gedachtes. Eigenlijk is dat ook veel logischer immers: wanneer in mijn hersenen het gedeelte waarmee ik kan zien beschadigd wordt en ik mijn omgeving daardoor niet meer kan zien betekent dat dan dat mijn omgeving dus in mijn hersenen zat? Nee toch.  Alleen het waarnemingsorgaan van de omgeving is stuk. Als mijn tv stuk is gaat de voetbalwedstrijd ook gewoon door; die zit ook niet in mijn tv. Het is veel logischer te veronderstellen dat onze gevoelens en gedragingen zich dus niet in de hersenen bevinden maar daar alleen tot bewustzijn komen net zoals ik mij in mijn hersenen van mijn omgeving bewust wordt.
Deze gedachte maakt veel uit. Het is een immens verschil of in het geval van hersendood de oorzaak van mijn menszijn dood is ( bij de niets-ist) , of dat de waarnemer, de bewustworder van mijn menszijn dood is (bij de iets-ist). Deze opvatting is namelijk bepalend voor de vraag wanneer ik overleden ben.
Wanneer mijn ziel door mijn hersenen waargenomen kan worden betekent dit dat ze niet met de hersenen verbonden is. Ik kan namelijk alleen iets waarnemen wat zich buiten mijn bewustzijn bevindt. Waar is de ziel dan wel mee verbonden ?
Ik zou zeggen met onze hart en bloedsomloop. Wanneer we ons geraakt voelen, gaat ons hart sneller kloppen, worden we warm. Bij angst, als we innerlijk op de vlucht slaan worden we koud.
In de warmte voelen we ons behaaglijk;  bij koude onbehaaglijk. Het is ons bloed dat deze warmte door het lichaam draagt. In sprookjes, verhalen komt dit inzicht naar voren in de vorm dat in zo’n verhaal iemand soms een verdrag met de duivel sluit. En waarmee wordt dit ondertekend?
Met bloed ! Niet met inkt, water of andere lichaamssappen.  Het inzicht dat de mensenziel met hart en bloed verbonden is komt overigens in meerdere godsdiensten naar voren.
Goed, de iets-ist kan hieraan twijfelen en heeft dan eigenlijk ook wel gelijk. Het is niet alleen het hart waarmee de ziel verbonden is, volgens de volkswijsheid zijn het meerdere organen, maar nooit de hersenen!  Onze ziel heeft lief met het hart, raakt geëmotioneerd met de nieren en ‘wil’ met de lever, of heeft wat op de lever, spuwt toorn met de gal etc. In de taal wordt dit veel beter aangegeven dan in de geneeskunde. Onze taal is wat dit betreft veel betrouwbaarder. Toch is het meest eigene mijns inziens het hart. We moeten ons als iets-ist dus eigenlijk voorstellen dat onze ziel in onze organen leeft en dat de hersenen dit tot bewustzijn brengen.
Wanneer het klopt dat de ziel het meest met het hart verbonden is, dan mogen we iemand pas dood verklaren wanneer het hart stopt met kloppen en niet wanneer iemand hersendood is.
Wanneer ben je dus dood?  Wanneer het hart stopt met kloppen, dan verbleekt de persoon, wordt lijkbleek en dan is het duidelijk dat de betroffene is overleden. Dan geldt dat spoedig ook voor alle andere organen.
Wanneer het bewustzijnsorgaan, de hersenen, dood zijn betekent dat niet dat de mens als geheel dood is. De ziel leeft voort in het lichaam al kan ze zonder hersenen niet tot bewustzijn van zichzelf komen. Dit gegeven verklaart ook waarom:
-een hersendode zwangere, een kind kan baren; een dode kan dat natuurlijk niet.
-mensen in diepe narcose soms geestelijk ontwaken en in diepe narcose kunnen waarnemen wat er in de operatiekamer gezegd en gedaan wordt. Ze kunnen het wel waarnemen maar alleen niet uiten op dat moment. Dit wordt ook wel eens door mensen die ontwaken uit een coma gemeld. Het zou ook kunnen gelden voor de hersendode. Het zou kunnen dat deze wel degelijk alles meekrijgt wat er gebeurt maar het alleen niet kan vertellen.
– het zo’n nare ervaring is om afscheid te nemen van iemand bij wie de organen uitgenomen worden. Levend gaat deze de operatiekamer in, dood komt deze er uit.

Orgaandonatie van een levende?
Voor iets-isten zou het begrip hersendood eigenlijk een leeg begrip dienen te zijn. Het rechtvaardigt geen orgaanuitname. Er is sprake van een zieke, een levende en bij die levende worden de organen uitgenomen en na de uitname is de levende dood. Er is dan ook geen sprake van een orgaandonatie. Ik zou dit dan eerder organenroof willen noemen hoe demagogisch dit ook klinkt. De enige situatie waarbij er werkelijk sprake is van orgaandonatie is de situatie waarbij de donor bij vol bewustzijn is; in deze situatie besluit een orgaan te schenken en na de schenking nog in leven is zoals dat bij nierdonatie het geval kan zijn. Maar daar hoef je geen wet voor te maken. (Verder bestaat er een vorm van pseudodonatie bij een zwangerschap. De baarmoeder blijft wel van de moeder maar wordt in feite overgenomen door het ongeboren kind.)  Ik ben dan ook benieuwd hoe de nieuwe wet genoemd gaat worden. Het zou voor iets-isten de wet op de organenroof moeten gaan heten omdat de wet het recht verleent om organen van levenden uit te nemen zonder hun toestemming. Overigens is het voor niets-isten ook vreemd om van orgaandonatie te spreken bij hersendood want wie doneert er dan eigenlijk?  Er is voor een niets-ist hooguit sprake van een nalatenschap zoals bij een erfenis. Maar bij een erfenis benoem je erfgenamen, je schenkt  dan niet meer; er is geen schenker meer. Het begrip orgaandonatie is bij hersendood dan ook erg misleidend; het suggereert een nobelheid die feitelijk niet bestaat. Het zou realistischer zijn om in dat geval van orgaanuitname te spreken en het begrip orgaandonatie te reserveren voor een niet-hersendode die bij vol bewustzijn een orgaan doneert.

Na de dood
Wat betekent eigenlijk een organenroof of orgaanuitname voor de overledene? Heeft die zijn lichaam echt niet meer nodig? Iets-isten zouden in de verleiding kunnen komen dat te denken, maar die gedachte komt eigenlijk van de niets-isten die sowieso menen dat er na de dood niets meer is.  Als je zeker weet dat er na de dood niet is, is het antwoord gemakkelijk en kun je organen ‘doneren’.  Ben je daar niet zo zeker van, kun je beleven dat jij een lichaam hebt in plaats van dat jouw lichaam jou heeft, dan mag je ervan uit gaan dat wanneer dat lichaam er niet meer is dit niet betekent dat jij er ook niet meer bent. Dan is voorzichtigheid op zijn plaats en is een terughoudendheid met orgaanuitnames aan te raden. Waarom? Omdat de ziel behalve dat zij voortleeft ook nog de beschikking dient te hebben over een herinnering. Wij ontlenen onze identiteit enerzijds aan ons zelfgevoel en anderzijds aan onze herinnering. De herinnering is de voorwaarde voor een ik –gevoel. We moeten onszelf in de tijd als een continu wezen kunnen waarnemen waarbij na iedere nacht ongeveer hetzelfde gevoel en herinnering weer opduikt.
Waar slaan wij onze herinneringen op? Ook in onze hersenen? Ook voor de herinnering kunnen we eenzelfde redenatie houden als voor de ziel. Met onze hersenen worden we ons bewust van onze herinneringen maar ze zijn niet in onze hersenen.
Mensen met een bijna-dood ervaring (BDE)kunnen dat beamen. De Nederlandse cardioloog Pim van Lommel (en voor hem diverse anderen) heeft dit in zijn boek ‘Eindeloos bewustzijn’ beschreven.
Mensen met een BDE kunnen o.a. de ervaring hebben gehad dat ze hun gehele leven tot in detail als een panorama voor zich zagen.  Het is een diep-aangrijpende ervaring die voor de meeste mensen met een BDE hun gehele leven op de kop zet. Ze durven er bijna niet over te praten uit angst voor gek uitgemaakt te zullen worden door niets-isten. Deze ervaring wordt bij uitstek doorgemaakt door mensen met een hartstilstand, die gereanimeerd werden. Deze mensen kunnen het navertellen. Hoe kan dat? Al je herinneringen als een tableau voor je zien?
Dit verschijnsel wordt door ons antroposofen toegeschreven aan het ontwijken van de levenskrachten. Wij gaan ervan uit dat net zoals onze ziel een onstoffelijke entiteit is, dit ook geldt voor onze levenskrachten. Wij gaan ervan uit dat ons tastbare lichaam in de vele complexe functies, die ook nog eens tijdens ons leven voortdurend veranderen, geleidt en beheerst wordt door een onstoffelijk levenslichaam. Wanneer wij sterven laat dit levenslichaam het stoffelijke lichaam los en verschijnt voor ons als drager van onze herinneringen. Het levenskrachten lichaam is immers een tijdslichaam. Allerlei chemische processen verlopen in de tijd verlopen als ‘stof’’-wisseling’. Ons stoffelijk lichaam laat deze tijdsprocessen in de ruimte verschijnen. Dit tijdslichaam is bij uitstek geschikt om onze belevenissen, onze tijdsgestalte, voor ons te bewaren.
Onze lichaamsstofwisseling is echter een hoog gespecialiseerde stofwisseling. Bepaalde functies zijn uitbesteed aan zeer bepaalde organen. Dat zou ook wel eens het geval kunnen zijn voor onze herinneringen en daar gaan antroposofische artsen ook van uit. De diverse organen helpen ons niet alleen bij het uitvoeren van gespecialiseerde stofwisselingstaken maar ook bij het opslaan van gespecialiseerde herinneringsaspecten – vormen, stemming, moraliteit etc. – .
Worden organen bij een hersendode uitgenomen dan sterft deze persoon niet alleen op dat moment maar dan kunnen deze organen bovendien niet sterven en komen de opgeslagen herinneringen in deze organen voor deze persoon niet vrij. Het levenstableau vertoont gaten, is incompleet en er is daarmee al meteen een valse start bij de reis na de dood. De levensvrucht is beschadigd. Wij beschouwen dit dan ook als een zeer zorgelijke situatie waarin de overledene terecht is gekomen. (Zie ook ‘orgaantransplantatie en –donatie, een spirituele visie’ van Matthijs Chavannes, uitgeverij pentagon)

En de orgaanontvanger dan?
En wat betekent dit verhaal voor de orgaanontvanger? Deze ziet zich geconfronteerd met onbekende herinneringen. Deze zaken zijn gedocumenteerd. De ontvanger van een hart kan vreemde plots vreemde gewoontes krijgen voor eten, motoren maar ook vreemde herinneringen.
Zo is er een ongelofelijk verhaal van iemand die zich een moord herinnerde inclusief de dader. Het bleek dat het ontvangen hart inderdaad van een slachtoffer van een moord afkomstig was en de dader kon met deze informatie opgespoord worden!  Voor de Niets-isten die de medische wetenschap bevolken zijn deze verhalen oninteressant, ongeloofwaardig, onverklaarbaar en er wordt dan ook geen poging gedaan deze verhalen in een groter verband te plaatsen.
Iets-isten zouden gewaarschuwd moeten zijn; de herinneringen die de orgaanontvanger krijgt ontbreken natuurlijk bij de overleden ‘schenker’. Overlijden wordt dan een onvoorbereide reis naar China met een gebrekkige herinnering aan thuis. Hoe moeilijk kan je het jezelf maken!
Wellicht is het voor Iets-isten beter het zekere voor het onzekere te nemen; geen onnodig risico zolang ze zo slecht weten wat ze precies uitspoken.

Genesis
Persoonlijk denk ik dat toekomstige generaties zich zullen verbazen over de nonchalance waarmee de huidige procedure in onze tijd gepaard gaat. Wij verbazen ons er tegenwoordig over hoe het toch mogelijk was dat mensen vroeger uitgehuwelijkt werden aan partners die ze nog nooit hadden gezien. Onbegrijpelijk.
In Genesis- het eerste bijbelboek – wordt nadat Eva geschapen is gezegd dat ‘de man zijn vader en moeder zal verlaten en zijn vrouw zal aanhangen en zij zullen tot één vlees worden’.  Het tot één vlees worden wordt zodoende voor de huwelijkse staat gereserveerd. Er zou mee bedoeld kunnen worden dat de eerder genoemde levenslichamen op elkaar afgestemd worden en een eenheid gaan vormen.
Bij orgaantransplantaties wordt van twee lichamen ook één lichaam gemaakt;  de levenslichamen van orgaan en ontvanger moeten ook op elkaar worden afgestemd. Zij worden zo ook tot één vlees. Er ontstaat zodoende een pseudo-huwelijkse staat met een onbekende. Het is immers een computer die ontvanger en ‘schenker’ op grond van weefselkenmerken met elkaar matcht . De ontvanger weet doorgaans niet van wie het orgaan ontvangen wordt. Onbegrijpelijk………trouwen met een onbekende.

Vaccinaties

Het geven van vaccinaties gaan uit van een aantal veronderstellingen:
Het doormaken van de betreffende ziekte is schadelijk en zinloos en dient bestreden te worden.
Dokters lijken misschien wel teveel op militairen. Ze denken in termen van afweergeschut en wapens. De ziekte is dan de vijand die bestreden moet worden.
Maar waarom zo negatief denken over bacteriën en virussen. De darmflora blijkt ook zeer zinvol te zijn voor onze voedselvertering , darmfunctie en immuunstelsel. Is het niet eerder zo dat bacteriën eenvoudigweg op een voedingsbodem afkomen. Die voedingsbodem is dan eigenlijk de ziekte in ons lichaam en de bacterie de hulp die het opruimt. Zo worden er door regulier-medische bedrijven tegenwoordig zelfs op industriële schaal maden gekweekt om vuile wonden schoon te maken. Een prachtig voorbeeld van de functie van dit soort organismen.
Ook kan je de koorts zien als een poging het lichaam op een laag pitje te koken. Door voedsel te koken wordt het zacht, gaar. Koken is en soort nabootsen van het rijpingsproces door de zon.
Je zou dus kunnen zeggen dat dit koken een soort doorzonnen, een ‘gezond’ worden betekent.
Veel van onze tegenwoordige ziektes gaan gepaard met een verstijven , verharden van het lichaam: aderverkalking, slijtage, fibrose, copd, kanker. Je mocht bij dergelijke ziektes willen dat het lichaam wat soepeler werd. Je mocht willen dat je zachtjes gekookt kon worden door de koorts. Alleen treedt de koorts bij ouderen niet meer zo snel op. Kinderen krijgen veel hogere koorts en krijgen dit veel gemakkelijker. Ze koken hun lichaam als het ware om er hun eigen gerecht van te maken. Een lichaam dat bij hen past, dat hun talenten tot uitdrukking kan brengen.
Anno november 2016 hebben we juist weer te maken met een discussie over de vaccinaties. De voorstanders willen bijvoorbeeld doen geloven dat mazelen toch echt een zeer ernstige ziekte is. Wereldwijd sterven er honderdduizenden aan en wel in landen waar niet gevaccineerd wordt. Ze vergeten de reden erbij te noemen waarom er niet gevaccineerd wordt. Die reden is dat het om ontwikkelingslanden gaat waar de mensen door ondervoeding en andere problemen toch al snel sterven en een zwakke weerstand hebben. In Nederland is daar  gelukkig geen sprake van.
Ook wordt het risico van de vaccins telkens weer na ‘wetenschappelijk onderzoek’ als miniem gepresenteerd. Maar is er dan echt een vergelijkend onderzoek gedaan? Een trial? Nee dus, want dat is onethisch. Dat mag niet.  Wanneer je als wetenschapper al  overtuigd bent van de voordelen van de ene behandeling boven de andere is het onethisch de minst goede te testen.
Dat is een van de redenen waarom vaccins niet getest worden en we dus eigenlijk niets weten over de risico’s.

Het toedienen van een vaccin is minder schadelijk voor de volksgezondheid dan het doormaken van de ziekte
Dit is nog nooit aangetoond. Het strenge wetenschappelijke onderzoek dat voor geneesmiddelen wordt verlangd. Het aantonen dat het geneesmiddel beter is dan een placebo wordt bij vaccins achterwege gelaten. We weten het gewoon niet.

Het toedienen van het vaccin vormt een aanvaardbare kostenpost
Dit wordt bij consultatiebureaus bereikt door een heleboel vaccins  in korte tijd  tegelijk te geven. Zodat er geen extra bezoeken aan het consultatiebureau nodig zijn. Daarom bestaan er de vaccincocktails met vele vaccins tegelijkertijd. HEt is economisch maar beperkt de keuzevrijheid. Stel dat ik mijn kind of mijzelf voor tetanus wil laten inenten maar niet voor diphterie dan heb ik een probleem. Laat ik mij voor tetanus inenten dan kan ik daarna niet meer voor diphterie of polio ingeënt worden omdat deze twee laatsten alleen beschikbaar zijn als cocktail met Tetanus. Van de tetanus zou ik dan teveel krijgen en dit kan resulteren in een inentingsreactie: een allergie op het vaccin doordat er al veel afweerstoffen aanwezig zijn en die vervolgens op het vaccin gaan reageren.

De afweer is onuitputtelijk
Dit is een veronderstelling. Er wordt van uit gegaan dat het geven van een vaccin niet tot een verminderde afweer leidt voor andere ziektes en dat het immuunstelsel even sterk blijft.
Er zijn ook aanwijzingen dat dit niet het geval is. Er zijn nogal wat kinderen en volwassenen die juist na een vaccin beginnen te kwakkelen. Het immuunstelsel is verder ook op te vatten als een spier die getraind wil worden. Een vaccin is een minder interessante training dan een echte ziekte. Het immuunstelsel gaat zich vervelen en zoekt een andere uitdaging. het gaat rotzooi trappen in het eigen lichaam : een auto-immuunziekte zoals diabetes , schildklierziektes, reumatoïde artritis en ga zo maar door.
Door het ontbreken van het eerder genoemde strenge onderzoek weten we het allemaal niet zo precies en is het ten dele een kwestie van ‘believers’ en ‘non-believers’.

Zie ook de pagina griep en de reeks gezichtspunten

Nuttige links

Patiëntenvereniging met informatie over zorgverzekeringen
www.antroposana.nl

Website met verschillende brochures over de gezondheid van lichaam, ziel en geest
www.gezichtspunten.nl

Nederlandse Vereniging van Antroposofische Artsen
www.nvaa.nl

Producent van natuurlijke producten voor de lichaamsverzorging en van antroposofische geneesmiddelen
www.weleda.nl

Regionale antroposofische zorgverleners

Diëtiste
Andermaal

Antroposofisch consultatiebureau
Antrocb zutphen

Website van venkelveld-psycholoog
Bureau-parcival

Antroposofisch gezondheidscentrum te Arnhem
Therapeuticum Aquamarijn

Antroposofisch gezondheidscentrum te Zutphen
Therapeuticum de Rozenhof

Therapeutische leefwerkgemeenschap
Urticadevijfsprong