Binnenkort (dit artikel werd geschreven in december 2013) neemt de eerste kamer een besluit over de wet op de orgaandonaties. De tweede kamer heeft dat al gedaan.
Al sinds de negentiger jaren bestaat er een donorregister. Mensen kunnen hierin op vrijwillige basis aangeven of zij na hun dood hun organen ter beschikking willen stellen. Destijds was deze actie er al op gericht om het aantal beschikbare organen voor orgaandonaties te doen toenemen.
Nu is dit weer aan de orde. De vorige actie leverde onvoldoende op. Er sterven nog steeds mensen die in leven hadden kunnen blijven als zij tijdig een orgaan hadden kunnen ontvangen. Daarom wil men nu de zaak omdraaien; alleen als mensen expliciet verbieden dat hun organen na hun dood uit hun lichaam verwijderd worden kan dat niet gebeuren…het is immers onacceptabel dat er goede organen in een graf verdwijnen; organen die het leven van een ander mens hadden kunnen redden waarbij de enige reden is dat de gestorvene mogelijk niet voldoende op de hoogte was van de donatiemogelijkheid. Er wordt tevens forse morele druk uitgeoefend op de bevolking. Niet doneren wordt als een vorm van egoïsme voorgesteld of als een vorm van naïviteit (de vraag: ben ik wel echt dood als mijn hersenen dood zijn?) of als een onterecht wantrouwen in de medici (zouden ze mij wellicht onterecht ‘dood’ verklaren omdat ze mijn organen willen hebben?)
Zie hiervoor ook : http://orgaandonorjaofnee.nl/hersendood-diagnose-of-prognose/.
Klopt dit wel? Zouden weldenkende, sociaal-voelende mensen inderdaad massaal moeten besluiten hun organen ter beschikking te stellen? Het navolgende stukje gaat wat dieper op deze vraagstelling in.
Orgaanopvatting in de reguliere geneeskunde
In de reguliere geneeskunde worden de lichaamsorganen als een soort machine-onderdelen opgevat. Ons lichaam is de machine en de organen zijn de onderdelen die een functie uitoefenen: het hart is een pomp, de nieren een zuiveringsinstallatie , de lever een eiwitfabriek
En die kun je eigenlijk zomaar van elkaar overnemen.
Heeft de een een onderdeel niet meer nodig -na het overlijden – dan kan dit onderdeel gerecycled worden en wellicht best nog een tijdje mee in het lichaam van een ander.
Daarbij spelen een aantal veronderstellingen een rol:
- De mens heeft geen ziel maar heeft gedragingen die in het zenuwstelsel verankerd liggen.
- Er is geen leven na de dood want er is ook geen zelfstandig ziel
- Ook als er een zieleleven na de dood is dan speelt het lichaam daar geen rol in.
- De donor van de organen is dus feitelijk dood wanneer zijn hersens dood zijn ook al klopt zijn hart nog.
De reguliere geneeskunde meent dat mensen geen ziel hebben maar dat er sprake is van een complex van gedragingen waarvan het patroon in de hersens verankerd ligt. Dit wordt zo gedacht omdat de gedragingen veranderen als de hersens beschadigd worden. De herinnering, de gevoelens , initiatiefkracht het kan allemaal anders worden als de hersenen beschadigd worden. Dit denkt ze niet alleen maar dat moet ze ook wel zo denken omdat de overtuiging dat de mens geen ziel heeft niet op wetenschap berust maar op een aanname. In de reguliere wetenschap wordt alleen het bestaan van materie erkend. Alles wat daar bovenuit gaat – ziel, geest, god, engelen bestaat niet. Correcter gesproken heet het dat het geen onderwerp van wetenschap kan zijn omdat het niet toetsbaar is, maar in de praktijk komt het er doorgaans op neer dat het bestaan van al het bovenzinnelijke eenvoudig ontkend wordt. Omdat het bestaan van een ziel a priori al ontkend wordt blijft er in de gedachtegang niets anders over dan te stellen dat ons bewustzijn geheel en al aan de hersenen toe te schrijven is. De conclusie is in dat geval dan ook terecht dat we ons menszijn geheel aan onze hersenen te danken hebben en wanneer die dood zijn, zijn we eigenlijk als mens dood. De organen leven nog even door maar zijn eigenlijk zonder betekenis. Wat let ons ze uit het lichaam te verwijderen? Niemand heeft daar last van, er is alleen maar winst te behalen.
Wel een ziel?
Maar stel nu eens dat de aanname van de huidige wetenschap – dat de mens geen ziel heeft – niet klopt. Deze aanname berust immers niet op wetenschap maar op een stellingname.
Hoeveel mensen in Nederland weten tegenwoordig zeker dat er niets is na de dood?
Een minderheid: een onderzoek (Ipsos januari 2015) vroeg rechtstreeks naar de voorstellingen over een leven na de dood: 28 % gelooft hier niet in, 53 % gelooft er wel in en 19 % weet het niet. 15% van de Nederlanders denkt overigens dat dit leven na de dood niet zelfstandig is, maar zich in het bewustzijn van de levenden afspeelt. Als je deze 15 % van de 53 % gelovigen aftrekt blijft er dus nog maar 38% over; wel wat minder dus. Anderzijds vormen degenen die niet geloven in een zelfstandig voortbestaan van de ziel ( anno 2015) ook nog steeds een minderheid : 28 % (niet) en 15% (wel, maar niet zelfstandig) is samen 43 %. De overigen – 57% – vormen de, wat krappe, meerderheid.
De bevindingen komen wel enigszins overeen met de bevindingen van een ander, indirecter, onderzoek ” god in Nederland’ dat in maart 2016 gepubliceerd werd. Volgens dit onderzoek gelooft ongeveer 25 % niet in een God of in een hogere macht maar dat is natuurlijk niet helemaal het zelfde als de vraag of er na de dood nog een bewustzijn rest. De overigen
(kerkgangers 25-32%; seculieren 41% en niet christelijke religies 7%) vormen hier zelfs een royale meerderheid. In dit stukje zal ik de seculieren( uit het laatste onderzoek) , mensen die niet persé uitsluiten dat er ‘ iets -is’ na de dood iets-isten noemen en mensen die denken dat er beslist niets is na de dood ‘niets-isten’. Een iets-ist sluit niet uit dat er na de dood iets is, maar heeft daar geen vast omlijnde ideeën over en meent dat deze vrijblijvende gedachte verder ook geen consequenties heeft voor het hier en nu. Ik zie wel, hoor je ze dan zeggen. De iets-isten vallen volgens het onderzoek overigens niet geheel samen met de groep ‘seculieren’ . Ook binnen de groep ‘kerkelijken’ bevinden zich volgens de onderzoekers iets-isten. De term niets-ist wordt in de media ook wel eens op een andere manier gebruikt. Over deze finesses gaat dit artikel verder niet.
En….klopt dat, die gedachte van de iets-isten? Heeft het niet beantwoorden van die vraag naar een leven na de dood werkelijk geen consequenties voor het hier en nu? * Helemaal niet! Een gedachtegang die rekening houdt met het voortbestaan van een ziel na de dood ‘moet’ van meet af aan anders verlopen. Daarover gaat de volgende paragraaf.
*NB Ik vraag in zo’n geval wel eens aan een iets-ist hoe deze het zouden vinden als ik een reis naar China zou plannen en ik geen enkele voorbereiding zou treffen…geen bagage, geen visum, geen verdieping in de taal die ik daar kan spreken, geen verdieping in de vraag of mijn pinpas en mobiel het daar wel doen…echt helemaal niets. Hoe zou die reis verlopen? Toch wel uiterst problematisch. Hoe plezierig wordt zo’n reis? Hoe nuttig?
Mensen met een ziel
Wanneer ik een gedachtegang voor een iets-ist opstel over de rol van mijn hersenen terwijl ik ervan uit ga dat ik wel een ziel heb kom ik tot de volgende gedachtes. Wanneer ik de mogelijkheid open houdt dat er na de dood iets is, iets van mij overblijft dan moet ik er logischerwijs vanuit gaan dat dit iets er nu ook al is, want waar komt het anders vandaan?
Dit iets zou ik mijn ziel kunnen noemen. Mijn ziel leeft in of met een lichaam en merkt na de dood dat ze voortleeft en merkt eventueel ook nog dat er nog andere zielen zijn die ook voortleven.
Wanneer mijn gevoelens en gedragingen door mijn ziel veroorzaakt worden en ook voortbestaan na mijn dood betekent dit dat de hersenen ze dus niet voortbrengen maar ze alleen maar waarnemen. De hersenen zijn dan een waarnemingsorgaan voor mijn gevoelens en gedachtes. Eigenlijk is dat ook veel logischer immers: wanneer in mijn hersenen het gedeelte waarmee ik kan zien beschadigd wordt en ik mijn omgeving daardoor niet meer kan zien betekent dat dan dat mijn omgeving dus in mijn hersenen zat? Nee toch. Alleen het waarnemingsorgaan van de omgeving is stuk. Als mijn tv stuk is gaat de voetbalwedstrijd ook gewoon door; die zit ook niet in mijn tv. Het is veel logischer te veronderstellen dat onze gevoelens en gedragingen zich dus niet in de hersenen bevinden maar daar alleen tot bewustzijn komen net zoals ik mij in mijn hersenen van mijn omgeving bewust wordt.
Deze gedachte maakt veel uit. Het is een immens verschil of in het geval van hersendood de oorzaak van mijn menszijn dood is ( bij de niets-ist) , of dat de waarnemer, de bewustworder van mijn menszijn dood is (bij de iets-ist). Deze opvatting is namelijk bepalend voor de vraag wanneer ik overleden ben.
Wanneer mijn ziel door mijn hersenen waargenomen kan worden betekent dit dat ze niet met de hersenen verbonden is. Ik kan namelijk alleen iets waarnemen wat zich buiten mijn bewustzijn bevindt. Waar is de ziel dan wel mee verbonden ?
Ik zou zeggen met onze hart en bloedsomloop. Wanneer we ons geraakt voelen, gaat ons hart sneller kloppen, worden we warm. Bij angst, als we innerlijk op de vlucht slaan worden we koud.
In de warmte voelen we ons behaaglijk; bij koude onbehaaglijk. Het is ons bloed dat deze warmte door het lichaam draagt. In sprookjes, verhalen komt dit inzicht naar voren in de vorm dat in zo’n verhaal iemand soms een verdrag met de duivel sluit. En waarmee wordt dit ondertekend?
Met bloed ! Niet met inkt, water of andere lichaamssappen. Het inzicht dat de mensenziel met hart en bloed verbonden is komt overigens in meerdere godsdiensten naar voren.
Goed, de iets-ist kan hieraan twijfelen en heeft dan eigenlijk ook wel gelijk. Het is niet alleen het hart waarmee de ziel verbonden is, volgens de volkswijsheid zijn het meerdere organen, maar nooit de hersenen! Onze ziel heeft lief met het hart, raakt geëmotioneerd met de nieren en ‘wil’ met de lever, of heeft wat op de lever, spuwt toorn met de gal etc. In de taal wordt dit veel beter aangegeven dan in de geneeskunde. Onze taal is wat dit betreft veel betrouwbaarder. Toch is het meest eigene mijns inziens het hart. We moeten ons als iets-ist dus eigenlijk voorstellen dat onze ziel in onze organen leeft en dat de hersenen dit tot bewustzijn brengen.
Wanneer het klopt dat de ziel het meest met het hart verbonden is, dan mogen we iemand pas dood verklaren wanneer het hart stopt met kloppen en niet wanneer iemand hersendood is.
Wanneer ben je dus dood? Wanneer het hart stopt met kloppen, dan verbleekt de persoon, wordt lijkbleek en dan is het duidelijk dat de betroffene is overleden. Dan geldt dat spoedig ook voor alle andere organen.
Wanneer het bewustzijnsorgaan, de hersenen, dood zijn betekent dat niet dat de mens als geheel dood is. De ziel leeft voort in het lichaam al kan ze zonder hersenen niet tot bewustzijn van zichzelf komen. Dit gegeven verklaart ook waarom:
-een hersendode zwangere, een kind kan baren; een dode kan dat natuurlijk niet.
-mensen in diepe narcose soms geestelijk ontwaken en in diepe narcose kunnen waarnemen wat er in de operatiekamer gezegd en gedaan wordt. Ze kunnen het wel waarnemen maar alleen niet uiten op dat moment. Dit wordt ook wel eens door mensen die ontwaken uit een coma gemeld. Het zou ook kunnen gelden voor de hersendode. Het zou kunnen dat deze wel degelijk alles meekrijgt wat er gebeurt maar het alleen niet kan vertellen.
– het zo’n nare ervaring is om afscheid te nemen van iemand bij wie de organen uitgenomen worden. Levend gaat deze de operatiekamer in, dood komt deze er uit.
Orgaandonatie van een levende?
Voor iets-isten zou het begrip hersendood eigenlijk een leeg begrip dienen te zijn. Het rechtvaardigt geen orgaanuitname. Er is sprake van een zieke, een levende en bij die levende worden de organen uitgenomen en na de uitname is de levende dood. Er is dan ook geen sprake van een orgaandonatie. Ik zou dit dan eerder organenroof willen noemen hoe demagogisch dit ook klinkt. De enige situatie waarbij er werkelijk sprake is van orgaandonatie is de situatie waarbij de donor bij vol bewustzijn is; in deze situatie besluit een orgaan te schenken en na de schenking nog in leven is zoals dat bij nierdonatie het geval kan zijn. Maar daar hoef je geen wet voor te maken. (Verder bestaat er een vorm van pseudodonatie bij een zwangerschap. De baarmoeder blijft wel van de moeder maar wordt in feite overgenomen door het ongeboren kind.) Ik ben dan ook benieuwd hoe de nieuwe wet genoemd gaat worden. Het zou voor iets-isten de wet op de organenroof moeten gaan heten omdat de wet het recht verleent om organen van levenden uit te nemen zonder hun toestemming. Overigens is het voor niets-isten ook vreemd om van orgaandonatie te spreken bij hersendood want wie doneert er dan eigenlijk? Er is voor een niets-ist hooguit sprake van een nalatenschap zoals bij een erfenis. Maar bij een erfenis benoem je erfgenamen, je schenkt dan niet meer; er is geen schenker meer. Het begrip orgaandonatie is bij hersendood dan ook erg misleidend; het suggereert een nobelheid die feitelijk niet bestaat. Het zou realistischer zijn om in dat geval van orgaanuitname te spreken en het begrip orgaandonatie te reserveren voor een niet-hersendode die bij vol bewustzijn een orgaan doneert.
Na de dood
Wat betekent eigenlijk een organenroof of orgaanuitname voor de overledene? Heeft die zijn lichaam echt niet meer nodig? Iets-isten zouden in de verleiding kunnen komen dat te denken, maar die gedachte komt eigenlijk van de niets-isten die sowieso menen dat er na de dood niets meer is. Als je zeker weet dat er na de dood niet is, is het antwoord gemakkelijk en kun je organen ‘doneren’. Ben je daar niet zo zeker van, kun je beleven dat jij een lichaam hebt in plaats van dat jouw lichaam jou heeft, dan mag je ervan uit gaan dat wanneer dat lichaam er niet meer is dit niet betekent dat jij er ook niet meer bent. Dan is voorzichtigheid op zijn plaats en is een terughoudendheid met orgaanuitnames aan te raden. Waarom? Omdat de ziel behalve dat zij voortleeft ook nog de beschikking dient te hebben over een herinnering. Wij ontlenen onze identiteit enerzijds aan ons zelfgevoel en anderzijds aan onze herinnering. De herinnering is de voorwaarde voor een ik –gevoel. We moeten onszelf in de tijd als een continu wezen kunnen waarnemen waarbij na iedere nacht ongeveer hetzelfde gevoel en herinnering weer opduikt.
Waar slaan wij onze herinneringen op? Ook in onze hersenen? Ook voor de herinnering kunnen we eenzelfde redenatie houden als voor de ziel. Met onze hersenen worden we ons bewust van onze herinneringen maar ze zijn niet in onze hersenen.
Mensen met een bijna-dood ervaring (BDE)kunnen dat beamen. De Nederlandse cardioloog Pim van Lommel (en voor hem diverse anderen) heeft dit in zijn boek ‘Eindeloos bewustzijn’ beschreven.
Mensen met een BDE kunnen o.a. de ervaring hebben gehad dat ze hun gehele leven tot in detail als een panorama voor zich zagen. Het is een diep-aangrijpende ervaring die voor de meeste mensen met een BDE hun gehele leven op de kop zet. Ze durven er bijna niet over te praten uit angst voor gek uitgemaakt te zullen worden door niets-isten. Deze ervaring wordt bij uitstek doorgemaakt door mensen met een hartstilstand, die gereanimeerd werden. Deze mensen kunnen het navertellen. Hoe kan dat? Al je herinneringen als een tableau voor je zien?
Dit verschijnsel wordt door ons antroposofen toegeschreven aan het ontwijken van de levenskrachten. Wij gaan ervan uit dat net zoals onze ziel een onstoffelijke entiteit is, dit ook geldt voor onze levenskrachten. Wij gaan ervan uit dat ons tastbare lichaam in de vele complexe functies, die ook nog eens tijdens ons leven voortdurend veranderen, geleidt en beheerst wordt door een onstoffelijk levenslichaam. Wanneer wij sterven laat dit levenslichaam het stoffelijke lichaam los en verschijnt voor ons als drager van onze herinneringen. Het levenskrachten lichaam is immers een tijdslichaam. Allerlei chemische processen verlopen in de tijd verlopen als ‘stof’’-wisseling’. Ons stoffelijk lichaam laat deze tijdsprocessen in de ruimte verschijnen. Dit tijdslichaam is bij uitstek geschikt om onze belevenissen, onze tijdsgestalte, voor ons te bewaren.
Onze lichaamsstofwisseling is echter een hoog gespecialiseerde stofwisseling. Bepaalde functies zijn uitbesteed aan zeer bepaalde organen. Dat zou ook wel eens het geval kunnen zijn voor onze herinneringen en daar gaan antroposofische artsen ook van uit. De diverse organen helpen ons niet alleen bij het uitvoeren van gespecialiseerde stofwisselingstaken maar ook bij het opslaan van gespecialiseerde herinneringsaspecten – vormen, stemming, moraliteit etc. – .
Worden organen bij een hersendode uitgenomen dan sterft deze persoon niet alleen op dat moment maar dan kunnen deze organen bovendien niet sterven en komen de opgeslagen herinneringen in deze organen voor deze persoon niet vrij. Het levenstableau vertoont gaten, is incompleet en er is daarmee al meteen een valse start bij de reis na de dood. De levensvrucht is beschadigd. Wij beschouwen dit dan ook als een zeer zorgelijke situatie waarin de overledene terecht is gekomen. (Zie ook ‘orgaantransplantatie en –donatie, een spirituele visie’ van Matthijs Chavannes, uitgeverij pentagon)
En de orgaanontvanger dan?
En wat betekent dit verhaal voor de orgaanontvanger? Deze ziet zich geconfronteerd met onbekende herinneringen. Deze zaken zijn gedocumenteerd. De ontvanger van een hart kan vreemde plots vreemde gewoontes krijgen voor eten, motoren maar ook vreemde herinneringen.
Zo is er een ongelofelijk verhaal van iemand die zich een moord herinnerde inclusief de dader. Het bleek dat het ontvangen hart inderdaad van een slachtoffer van een moord afkomstig was en de dader kon met deze informatie opgespoord worden! Voor de Niets-isten die de medische wetenschap bevolken zijn deze verhalen oninteressant, ongeloofwaardig, onverklaarbaar en er wordt dan ook geen poging gedaan deze verhalen in een groter verband te plaatsen.
Iets-isten zouden gewaarschuwd moeten zijn; de herinneringen die de orgaanontvanger krijgt ontbreken natuurlijk bij de overleden ‘schenker’. Overlijden wordt dan een onvoorbereide reis naar China met een gebrekkige herinnering aan thuis. Hoe moeilijk kan je het jezelf maken!
Wellicht is het voor Iets-isten beter het zekere voor het onzekere te nemen; geen onnodig risico zolang ze zo slecht weten wat ze precies uitspoken.
Genesis
Persoonlijk denk ik dat toekomstige generaties zich zullen verbazen over de nonchalance waarmee de huidige procedure in onze tijd gepaard gaat. Wij verbazen ons er tegenwoordig over hoe het toch mogelijk was dat mensen vroeger uitgehuwelijkt werden aan partners die ze nog nooit hadden gezien. Onbegrijpelijk.
In Genesis- het eerste bijbelboek – wordt nadat Eva geschapen is gezegd dat ‘de man zijn vader en moeder zal verlaten en zijn vrouw zal aanhangen en zij zullen tot één vlees worden’. Het tot één vlees worden wordt zodoende voor de huwelijkse staat gereserveerd. Er zou mee bedoeld kunnen worden dat de eerder genoemde levenslichamen op elkaar afgestemd worden en een eenheid gaan vormen.
Bij orgaantransplantaties wordt van twee lichamen ook één lichaam gemaakt; de levenslichamen van orgaan en ontvanger moeten ook op elkaar worden afgestemd. Zij worden zo ook tot één vlees. Er ontstaat zodoende een pseudo-huwelijkse staat met een onbekende. Het is immers een computer die ontvanger en ‘schenker’ op grond van weefselkenmerken met elkaar matcht . De ontvanger weet doorgaans niet van wie het orgaan ontvangen wordt. Onbegrijpelijk………trouwen met een onbekende.